Naar aanleiding van het drama met de kinderopvangtoeslagen wordt nu vanuit de Tweede Kamer gevraagd om een nieuwe bestuurscultuur. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Misschien spiegelt de politiek zich een beetje te veel aan het bedrijfsleven. Daar zijn ze dol op cultuurveranderingen. En er staat ook altijd een leger van consultants en interim-managers klaar om te beginnen met op een cultuuromslag gerichte “verandertrajecten”. Het duurt even en het kost wat, maar dan heb je ook een nieuwe cultuur, die gekenmerkt wordt door leadership en alle neuzen die dezelfde kant op staan. Of niet, natuurlijk, maar dan is de verandermanager al weer bezig met zijn volgende traject.
Het wordt een uitdaging om deze types buiten de deur te houden. Daarbij kan het helpen om wat preciezer te benoemen wat de kenmerkende aspecten van die nieuwe bestuurscultuur zouden moeten zijn. Die zouden wel eens kunnen gaan over zaken waar externe veranderaars geen verstand van hebben.
Om te beginnen: het terugbrengen van de menselijke maat. Prima. Maar het maakt de uitvoering wel duurder. Terwijl veranderingen in het bedrijfsleven meestal verzonnen worden om kosten te besparen.
Verder: Meer transparantie en openheid. Zijn ze in het bedrijfsleven niet goed in. Daar zijn ze meer van de branding en de marketing. Helaas doen politici tegenwoordig ook graag aan personal branding, image building en reputatiemanagement, maar daarvan hebben we inmiddels wel méér dan genoeg.
Nee, het meest voor de hand ligt, dat de Tweede Kamer eerst gaat bekijken wat zij zélf kan doen. Dat is best veel, onder meer door wijziging van haar Reglement van orde.
Om te beginnen zou zij wat minder werk kunnen maken van die ontelbare, op de actualiteit en toekomstig regeringsbeleid gerichte moties, voordat zij overgaat tot wat de kern van haar “orde van de dag” zou moeten zijn: wetgeving en het controleren van de uitvoering daarvan.
Verder zou zij zou af en toe aan de Nationale Ombudsman kunnen vragen om een nieuw wetsvoorstel te beoordelen vanuit het burgerperspectief – de “menselijke maat” – en de ervaringen die hij op dat gebied heeft.
Ook zou de Kamer het indienen van burgerinitiatieven wat gemakkelijker kunnen maken: niet per se nieuw en helemaal uitgewerkt.
En waarom voorziet de Kamer, nadat zij een verkenner of een informateur heeft aangesteld, eigenlijk niet zelf in het aan hen toevoegen van een of meer griffiers, maar leent zij die van het kabinet van de minister-president? Later, als een formateur wordt benoemd, zou de Kamer kunnen bedingen dat hij geen nieuwe ministers gaat voordragen voor benoeming door de Koning, als niet eerst een commissie uit de Tweede Kamer de gelegenheid heeft gehad om zich een oordeel te vormen over de geschiktheid en de integriteit van de kandidaat. En of hij of zij een drager is van de juiste bestuurscultuur, uiteraard.
Maar het belangrijkste is: de Kamer zou veel vaker mini-enquêtes moeten houden, de zogenaamde parlementaire ondervraging. De Kamer heeft dat wel erg schroomvallig aangepakt, met een 5-jarige proefperiode, die dit jaar afloopt, en die tot dusver niet meer dan 3 ondervragingen heeft opgeleverd. Dat zijn er wel weinig voor een Kamer die zo graag “tegenmacht” wil kunnen uitoefenen. Terwijl rapporten van de Nationale Ombudsman en van de Algemene Rekenkamer toch regelmatig aanwijzingen opleveren dat een nader onderzoek naar de structurele oorzaken van hun bevindingen zinvol zou kunnen zijn. Het instrument van de mini-enquête zou wellicht nog wat geschikter gemaakt kunnen worden voor regelmatig gebruik, als de onderwerpen nog wat meer in omvang worden beperkt, zodat het horen van getuigen in beginsel beperkt kan blijven tot één dag.
De crux zit in het antwoord op de vraag wat we eigenlijk met een enquête willen bereiken. Een parlementaire enquête is niet een rechtszaak waarin feiten bewezen en schuldigen veroordeeld moeten worden. En het eens en voor altijd beschrijven van de geschiedenis is nauwelijks een taak voor de Tweede Kamer (en is sowieso, zelfs voor historici, onmogelijk). Voor een parlementaire enquête het al mooi als die nieuwe inzichten oplevert, waarmee de politiek al op korte termijn zijn voordeel kan doen. Dat kan met een ondervraging van juist die betrokkenen, die zich niet al plegen te laten horen in de oude en de nieuwe media: ambtenaren. En het is een goede manier om ook schriftelijke informatie op een veel ordelijker manier te verzamelen dan met een lange reeks informatieverzoeken van individuele Kamerleden.
Als zo’n mini-enquête bijvoorbeeld een keer of 5 per jaar plaats zou vinden, gaat dat op den duur wel invloed krijgen op de bestuurscultuur. En de nieuwe Wet open overheid, die nog in behandeling is bij de Eerste Kamer, hopelijk ook.
Huub Linthorst
Deze column is ontleend aan een bijdrage die de schrijver eerder plaatste op https://www.linkedin.com/pulse/hoe-krijgen-we-een-nieuwe-bestuurscultuur-huub-linthorst