Van Maastricht naar Den Haag met vele tussenstations...
Ik ben afkomstig uit een middenstandsgezin in Maastricht. Omdat enkele andere Maastrichtenaren mij vertelden dat Groningen - ook in het weekend - een erg leuke studentenstad was, ben ik daar gaan studeren. Ze hadden gelijk...
Ik heb daar staats- en bestuursrecht gestudeerd. In die periode was ik onder meer redacteur van Ars Aequi, medewerker van de Rechtswinkel en student-assistent van prof. Michiel Scheltema. Daarna ben ik in Amsterdam juridisch medewerker bij de Wiarda Beckman Stichting geworden. Leuk werk dat varieerde van juridisch advies aan raads- en statenleden tot het schrijven van juridische artikelen en rapporten.
Vervolgens dacht ik als lid van de gemeenteraad van mijn woonplaats Zaanstad aan de slag te gaan, maar ik werd bijna direct benoemd als wethouder. Dat heb ik twaalf jaar tot mijn groot genoegen gedaan. Dat werd gevolgd door benoemingen als burgemeester, eerst van Rosmalen en daarna van Almere.
Toen werd ik gevraagd voor de functie van Secretaris-Generaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dat was voor mij een mooie kans om ook ervaring op te doen op Rijksniveau. In mijn periode daar heb ik niet minder dan vijf parlementaire enquêtes mogen meemaken, waaronder die naar de Bouwfraude en de Bijlmerramp. Tegenwoordig ben ik staatsraad bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Levenslange fascinatie voor het recht
Ik ben eigenlijk altijd juridisch geïnteresseerd gebleven. Ook daarom vind ik werken in het openbaar bestuur heel aantrekkelijk. Veel van de zaken waar je mee bezig bent hebben een juridische component. De uitdaging zit er in om juridische kwaliteit te leveren en tegelijkertijd bij te dragen aan de oplossing van allerlei bestuurlijke en maatschappelijke vraagstukken. Dat is niet altijd gemakkelijk. Het betekent dat je als jurist diep in het beleidsproces moet mee ademen. Niet alleen een deugdelijke en overtuigende boodschap geven, maar ook op het goede moment, dat wil zeggen op een moment dat er nog iets mee kan of moet worden gedaan. Mijn gedachten hierover heb ik ook gepubliceerd, zoals in Presterende Bestuurders (2010) en Haags Spel (2004).
Kwaliteit van de juridische functie
Toen ik als SG van Verkeer en Waterstaat werd geraadpleegd over de oprichting van een Academie voor Wetgeving, was ik daar direct voor te vinden. Hoogwaardige opleiding en training van talentvolle jonge juristen vind ik zeer belangrijk om de kwaliteit van wetgeving te bevorderen en te borgen.
Een ontmoetingsplaats voor juristen in Den Haag is bovendien goed voor de netwerkvorming en de uitwisseling van kennis en ervaringen. In mijn tijd als SG heb ik ook bij Verkeer en Waterstaat een centrale juridische directie ingericht. Om als overheidsjurist goed te functioneren in het openbaar bestuur moet je in de eerste plaats juridisch goed zijn. Maar dat is niet genoeg. Het vergt ook vaardigheden en bijvoorbeeld inlevingsvermogen in de denkwijze van andere betrokkenen in het beleidsproces.
Snelle veranderingen
Een cruciale ontwikkeling waar je als jurist direct mee hebt te maken is het steeds hogere tempo waarin wet- en regelgeving en andere juridische beslissingen tot stand moeten komen. Dat hoge tempo kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de besluiten. In bijzonder wat betreft wetgeving heeft het ook invloed op de duurzaamheid ervan en een goede inpassing in het systeem.
Een andere ontwikkeling is de verandering van de organisatie van de Rijksoverheid. Zo zijn er scherpere grenzen getrokken tussen beleid, uitvoering en toezicht, is sprake van ingrijpende decentralisaties in het sociale domein en van ontkokering van budgetten.
Nog een belangrijke verandering is die naar meer ‘holistische’ wetgeving. Denk aan de Omgevingswet waarin allerlei afzonderlijke wetten zijn geïncorporeerd. Dat heeft zeker goede kanten, maar er zijn ook vragen te stellen. Spoort het eigenlijk met de behoeften van de burger? Het maakt de toepassing van wetgeving wellicht flexibeler, maar hoe staat het met duidelijkheid en rechtszekerheid? En hoe verhoudt het zich tot de huidige juridische specialismen?
Tenslotte is een ontwikkeling al langer gaande, namelijk de enorme en nog steeds toenemende hoeveelheid regelgeving die vanuit Europa op ons afkomt. Een eerste belangrijke vraag daarbij is hoe we al die regelgeving implementeren. Is het echt nodig overal een ‘nationale kop’ op te zetten? En misschien nog wel belangrijker, kunnen we de totstandkoming beïnvloeden en doen we dat goed genoeg?
Het is aan de overheidsjurist om, samen met anderen, antwoorden te geven op dit soort vragen.