Bij de Academie werken en komen veel mensen. Wie zijn zij? Wat doen zij? Wat houdt hen bezig? In deze Academie Actueel gaat rector Pauline Schuyt in gesprek met programmamanager Nico Florijn, die per 1 juli a.s. afscheid neemt van de Academie. Vanuit de oranje stoelen op de kamer van de rector blikt hij terug op de tijd die hij aan de Academie verbonden was. Lees je mee?
Pauline: In de ruim twintig jaar waarin jij programmamanager was bij de Academie is er veel gebeurd en veranderd. Ter voorbereiding op dit gesprek heb ik aan je gevraagd om daarop terug te blikken. Wat valt je op als je achteromkijkt?
Nico: Jouw verzoek was een mooie gelegenheid om mezelf de vraag te stellen: 'Wat heb ik sinds 2002 bij de Academie gedaan?’ Om de ontwikkelingen scherper te kunnen zien, heb ik de verslagen gelezen van vergaderingen van het bestuur in de beginjaren van de Academie. Wat mij opviel is dat discussies die destijds in het bestuur gevoerd werden, nu weer – of nog steeds – worden gevoerd. Niet omdat er geen beslissingen werden genomen, maar omdat ontwikkelingen in de maatschappij of bij de deelnemers aan onze opleidingen en cursussen steeds reden geven om standpunten te actualiseren en zo nodig aan te passen.
Een van die discussies betreft het karakter van de traineeopleidingen, met de eeuwige vraag: zijn dit beroepsgeoriënteerde opleidingen of moet de insteek vooral academisch of wetenschappelijk zijn, als vervolg op de universitaire rechtenstudie? Toen ik in 2002 bij de Academie kwam werken werd vanuit het toenmalige bestuur vooral gewezen op de noodzakelijke verbinding tussen opleiding en praktijk; het wetenschappelijk gehalte van de opleiding deed voor hen minder ter zake. Dat zag je terug in de keuze van docenten: er werd vooral gewerkt met docenten met praktijkervaring. Ook als docenten uit de wetenschap kwamen, waren het voornamelijk docenten die in het verleden in de wetgevingspraktijk werkzaam waren geweest. Ik merkte dat ook bij mijn eigen aanstelling: dat ik een proefschrift had geschreven, was leuk, maar men ging vooral in op mijn praktijkervaring bij de Raad van State en het ministerie van Economische Zaken.
Toen de opleiding enige tijd bestond, werd een manier gezocht om de kwaliteit van de opleiding tot wetgevingsjurist te toetsen en te borgen. Dit werd gevonden in een accreditatie volgens het kader van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Gezien het doel en de inhoud van de opleiding werd aansluiting gezocht bij het kader voor universitaire juridische opleidingen. Deze exercitie had tot positief gevolg dat er meer samenhang kwam tussen de verschillende onderdelen van het curriculum. De accreditatie dwong immers tot nadenken over kerncompetenties, te behalen eindtermen en leerdoelen, over toetsvormen en de keuze voor docenten. Het had ook tot gevolg dat de focus van de opleiding werd verlegd van vooral praktijkgericht naar meer wetenschappelijk: ons onderwijs werd academischer en de wetenschappelijke oriëntatie van docenten werd belangrijker.
Pauline: Hoe stond jij zelf tegenover de accreditatie door de NVAO?
Nico: Aanvankelijk was ik best sceptisch over de accreditatie, omdat het mij vooral een bureaucratische exercitie leek te zijn, maar gaandeweg veranderde dat beeld en zag ik steeds meer voordelen. Het was heel waardevol om intern en met anderen gesprekken te voeren over vragen als: Wat verwachten we van onze trainees? Waar leiden we toe op? Wat betekent dat voor de opleiding? En omdat we iedere zes jaar opnieuw geaccrediteerd moesten worden, werden we ook steeds gedwongen om over deze vragen na te blijven denken. Ik merkte ook dat mijn academische achtergrond en interesses goed aansloten bij nieuwe elementen in de opleiding. Die was niet langer alleen georiënteerd op enkele rechtsgebieden, maar er kwam ook ruimte voor andere invalshoeken, bijvoorbeeld vanuit politicologie, rechtsfilosofie, metajuridica en rechtseconomie.
In de aanloop naar de heraccreditatie van de – inmiddels twee – opleidingen merkte ik wel dat de academische verdieping en de verbreding van onderwerpen begon te knellen, ook omdat naar mijn idee de eisen die aan de opleiding werden gesteld in het NVAO-beoordelingskader veranderden. Waar in het begin, tijdens de zogeheten ‘toets nieuwe opleidingen’, het duale karakter (leren en werken) van de opleidingen werd gewaardeerd, leek dat steeds meer gezien te worden als risico voor het wetenschappelijke gehalte.
Om toch geaccrediteerd te blijven, werden aanpassingen in de opleiding gedaan die naar mijn mening minder goed aansloten bij het eigenlijke doel van de opleidingen. Het gaat er wat mij betreft om dat trainees leren hoe zij hun werk goed kunnen doen, en niet primair dat ze laten zien een wetenschappelijke, multidisciplinaire of op onderzoek gerichte oriëntatie te hebben. Wat mij betreft is het voor een jurist bij de Rijksoverheid belangrijker dat hij of zij kan reflecteren op het eigen werk, niet dat alle maatschappelijke problemen en oplossingen daarvoor wetenschappelijk worden benaderd en doordacht.
Ik zie dat ook terug bij de trainees zelf: zij roemen in de opleiding vooral de vaardigheidstrainingen. Die stellen hen in staat om niet alleen het (juridische) punt te construeren, maar ook om het op een effectieve manier over te brengen aan anderen. Die elementen van het curriculum stellen de trainees daarmee in staat om uit te groeien tot een jurist die staat voor de zaak. Ik vind het daarom een gelukkige beslissing die wij met het bestuur en de Deelnemersraad hebben genomen om op zoek te gaan naar een kwaliteitskader dat beter past bij het op een beroep georiënteerde karakter van onze opleidingen. De slinger is weer terug bij waar het allemaal begon, met meer focus op de praktijk en minder op de wetenschap.
Pauline: Waar heb jij in al die jaren het meest plezier aan beleefd?
Nico: Zonder twijfel: de eindopdrachten. Ik kan me voorstellen dat de trainees die ze moesten schrijven, dat anders ervoeren, maar voor mij waren het vaak pareltjes van onderzoeken, waarin trainees bloot leggen wat er werkelijk op een ministerie gebeurt. Ze laten, ook in hun reflecties, zien dat ze scherp zicht hebben op maatschappelijke problemen en juridische oplossingen, en dat ze de politiek-bestuurlijke omgeving waarin ze zich bevinden, perfect aanvoelen. Het is ieder jaar voor mij weer een plezierige verrassing met welke onderwerpen ze komen. Ik koester daarbij ook dierbare herinneringen aan de verdediging van eindwerkstukken en de interessante discussies die daarbij ontstaan met de soms bijzondere combinaties van externe beoordelaars. Eigenlijk is het jammer dat deze onderzoeken en werkstukken allemaal verborgen blijven. Vanwege het karakter van de eindopdrachten als proeve van bekwaamheid van individuele trainees en de gevoeligheid dat in de dossiers die daaraan ten grondslag liggen, vaak niet-openbare bronnen moeten worden gebruikt, is geheimhouding ervan vereist. Ik heb wel eens overwogen om op grond van een analyse van een aantal goede eindopdrachten de vraag te beantwoorden waarom het soms wel, en soms niet lukt om een wetgevingsproject tot een goed einde te brengen. Wat is het geheim van een geslaagde wetgevingsprocedure: gaat het louter om de inhoudelijke kwaliteit van het wetsvoorstel, of zijn andere aspecten belangrijker? Het zijn, denk ik, die andere aspecten, vooral het al dan niet adequaat functioneren van ambtenaren en politici in zo’n procedure.
Pauline: Hoe kijk je terug op je jaren bij de Academie?
Nico: Er is veel gebeurd en ik ben veel dingen al vergeten. Maar wat mij zal bijblijven zijn de trainees. Ik kreeg en krijg nog steeds veel energie van het contact met trainees. Dat geldt voor de huidige groepen, maar zeker ook voor de honderden trainees die de Academie inmiddels heeft afgeleverd. Je komt elkaar voortdurend tegen en ik vind het mooi om te zien dat zij blijven terugkomen, als patroon van nieuwe trainees, als deelnemer aan een van onze cursussen of lezingen voor ervaren juristen, en steeds vaker ook als docent. Het doet mij deugd om die verbondenheid met Academie te zien, hoe oud-trainees als docent hun inzicht in het wetgevingswerk doorgeven aan een nieuwe generatie.
Pauline: Wat zou je ons als Academie mee willen geven voor de toekomst
Nico: Tot nu toe heb ik het vooral gehad over de trainee-opleidingen. Maar de Academie is meer. Gaandeweg zijn er steeds meer activiteiten bijgekomen, zoals cursussen met open inschrijving en maatwerk. In de beginjaren van de Academie waren die cursussen niet altijd een succes, maar inmiddels vormen deze activiteiten een substantieel en gewaardeerd deel van de Academie. Ik ben er onder de indruk van hoe mijn collega programmamanager Monique Wesselink daaraan een vernieuwende draai heeft gegeven met het uitzetten van leerlijnen en de toevoeging van onderwerpen als psychologie en digitalisering. Ik zie dat als een waardevolle ontwikkeling, die past bij het bestaansrecht en de toekomst van de Academie: niet alleen nieuwe juristen voor het Rijk opleiden, maar ook een programma bieden ten behoeve van permanente educatie van ervaren juristen. Voorkomen moet worden dat zij vastroesten – ze moeten bijblijven bij de rechtsontwikkeling en hun vaardigheden als jurist scherp houden.
Als advies zou ik de Academie willen meegeven om te blijven investeren in de Academie als ontmoetingsplaats voor juristen bij het rijk, waar zij met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Daar zit, denk ik, onze kracht. Dat netwerk kunnen we dan ook inzetten bij de verdere inrichting van de traineeopleidingen, want die zouden wat mij betreft gebaat zijn bij een focus op de praktijk, met voldoende docenten die werkzaam zijn bij de Rijksoverheid die trainees leren om op hun werk in de juiste verhouding dienend én initiatiefrijk te zijn. Daartoe zouden de opleidingen niet alleen moeten bijdragen aan versterking van de inhoudelijke kennis van de trainees, maar zeker ook van de vaardigheden, waarbij de koppeling tussen inhoud en praktijk centraal staan.
Pauline: Omdat je een speciale plek in je hart hebt voor de trainees: heb je nog een advies specifiek voor onze trainees?
Nico: Ik heb het soms wel te doen met de huidige trainees. De politieke omgeving is ruw en vaak dramatisch. Soms heb ik ook het idee dat de huidige generatie zich daarvoor verantwoordelijk voelt: men wil het goed doen en dan gaat het toch nog verkeerd. Ik zou daarom willen benadrukken: trek je niet altijd alles aan. Als een wetsvoorstel het niet haalt, als er een kritisch advies komt van de Raad van State, of als de rechter de overheid terugfluit: het is niet jouw schuld. En áls jij toch een keer een knetterende fout maakt: leer ervan.
Probeer vooral ook onderling plezier te houden. De groep met wie je de opleiding volgt is een unieke verzameling mensen. Leer van elkaar en wees open naar elkaar toe. Iedereen zit in hetzelfde schuitje: niet al te lang geleden afgestudeerd, start je in een wildvreemde omgeving met de bijzondere dynamiek van de politiek-bestuurlijke context. Maak gebruik van intervisie. Weet dat je fouten gaat maken, maar ook dat dat erbij hoort en dat iedereen dat begrijpt. Weet ook dat het gewaardeerd wordt als je daar open over bent. En focus je niet alleen op wat niet goed gaat. Er gaat meer dan genoeg wél goed. Weet ten slotte dat jullie gewaardeerd worden: door de werkplekken, de docenten en door alle collega's van de Academie.
Pauline: Heel veel dank voor dit gesprek en het delen van je ervaringen en inzichten in dit afscheidsinterview.