Op mijn bureau ligt, eindelijk, het boek waar ik maanden naar uitgekeken heb. Het is ‘The Emergency Sasquatch Ordinance’ van de Amerikaanse advocaat Kevin Underhill. In het boek komen vele merkwaardige of ronduit stupide regelingen langs die in Verenigde Staten en daarbuiten bestaan of bestonden. Bij lezing van de voorbeelden in het boek valt mij op dat sommige regelingen vooral hilarisch worden omdat ze volstrekt overbodig zijn. Was het in Oregon echt nodig om te bepalen dat je kinderen niet op de motorkap of het dak van een auto mag vervoeren? Moest men in Florida een definitie van ‘buttocks’ geven die 316 woorden lang is, om te regelen dat zwem- of danskleding voldoende verhullend is? En had men in Connecticut niet kunnen raden dat het onjuist is om op eekhoorns en konijnen te jagen met dynamiet of explosieven, al is het daar toegestaan deze dieren af te schieten?
Underhill geeft geen voorbeelden van Nederlandse regelgeving die belachelijk gevonden zou kunnen worden. Die zijn er vast wel. Ik denk bijvoorbeeld aan artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Dat lid bepaalt: “Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.” Het klinkt nobel, zo’n bepaling, maar Sjoerd Zijlstra wees erop dat op grond hiervan ook het doodslaan van een mug strafbaar is, en zelfs een misdrijf.
In de categorie ‘overbodig en daarom ridicuul’ passen volgens mij twee initiatiefvoorstellen die momenteel aanhangig zijn bij de Tweede Kamer. Het betreft de voorstellen van het lid Kuiken (PvdA) voor een Wet parkeerbelasting per minuut en een Wet vaststelling parkeertarieven per minuut (Kamerstukken II 33 587, onderscheidenlijk 33 707). De Afdeling advisering van de Raad van State uitte daar al in mei vorig jaar zware kritiek op. Pas onlangs verscheen de reactie van de indiener.
Ik vermoed dat de schrijvers van het advies zich ingehouden hebben en alleen hun belangrijkste bezwaren hebben geformuleerd. De bezwaren waren vooral: inbreuk op de gemeentelijke autonomie, ontbreken van nut en noodzaak, onuitvoerbaarheid en gebrekkig overgangsrecht. Je wilt immers geen advies schrijven dat langer is dan het voorstel zelf. Bovendien wordt uit het advies ook wel duidelijk dat de afdeling het voorstel hopeloos acht – zij hoefde zich niet meer vrolijk te maken over de wetgevingstechniek.
Dat ziet de indiener evenwel anders: zij wuift de kritiek resoluut weg. Maar meent zij werkelijk dat de Nederlandse samenleving gebaat is met een regeling die inhoudt dat het tarief dat je moet betalen om ergens te parkeren, wordt vastgesteld per minuut? Kuikens herformulering van artikel 225, achtste lid, van de Gemeentewet leidt ertoe dat de gemeente bij verordening een tarief per geparkeerde minuut moet vaststellen, maar niet dat de burger afrekent per daadwerkelijk geparkeerde minuut. En om dat laatste is het haar juist te doen! Het genoemde artikellid geldt overigens voor de tarieven voor kort parkeren en voor parkeervergunningen. De consequentie daarvan is dat de Haagse Parkeerverordening niet meer mag bepalen dat ik €36 moet betalen voor de parkeervergunning die 12 maanden geldt, maar €0,00006849 voor elk van de 525.600 minuten die in een jaar zitten. Zou ik trouwens, in de visie van Kuiken, ook geld mogen terugvragen voor alle uren en dagen dat mijn auto niet thuis voor de deur staat en ik dus geen gebruik maak van mijn vergunning?
We zullen zien wat de beide Kamers gaan doen met deze twee voorstellen. Persoonlijk ben ik wel blij met zulke voorstellen, omdat ze leuk materiaal opleveren voor presentaties en cursussen over wetgeving: ze laten zien hoe het niet moet. Maar je kunt je afvragen of de wetgever er is voor mijn amusement en uw educatie.
Nico Florijn
programmamanager Academie voor Wetgeving en Academie voor Overheidsjuristen