Door alle technologische ontwikkelingen zijn we niet mínder gaan werken, maar is er juist méér werk gecreëerd. Dat stelt prof. David Graeber (1), hoogleraar antropologie, in zijn stuk ‘Er zijn teveel onzinbanen’. Volledig nieuwe bedrijfstakken zijn in het leven geroepen, zoals de financiële dienstverlening. Andere bedrijfstakken zijn explosief gegroeid, zoals human resources en public relations. Greaber noemt hierbij ook de groei van het bedrijfsrecht en van de administratieve sector. Hij betitelt de banen in deze sectoren als ‘onzinbanen’, niet alleen omdat hij vindt dat de mensen in deze banen het grootste deel van hun tijd niets produceren dat andere mensen ten goede komt, maar ook omdat hij ervan overtuigd is, dat die mensen hun baan zelf nutteloos vinden.
Graeber lijkt zich hier ook te richten op de overheidssector. Zou hij bedoelen, dat ambtenaren in het algemeen en overheidsjuristen in het bijzonder behoren tot de (nutteloze) papierschuivers? Gezien de onuitroeibare ambtenarengrappen (wie heeft er geen hekel aan) zullen veel mensen buiten de overheid denken van wel. Ook sommige politici lijken, gezien de herhaalde bezuinigingsvoorstellen op het ambtelijke apparaat van de ministeries, niet steeds van het nut van ambtenaren overtuigd. Maar zijn het ook ´papierschuivers´?
Niet ontkend kan worden, dat overheidsjuristen veel tijd besteden aan het produceren van en aan het commentaar geven op ´papieren´. Zij verrichten, net als alle andere ambtenaren, hun werkzaamheden veelal onzichtbaar voor de buitenwereld. Daardoor lijkt het misschien alsof ze er niet toe doen. De waarheid is echter anders. Dat klinkt voor overheidsjuristen als een open deur, maar blijkbaar is het nodig om regelmatig te constateren, dat zij wel degelijk iets produceren, dat anderen ten goede komt.
Duizenden besluiten worden genomen, vergunningen verleend, subsidies verstrekt en sancties opgelegd. Klachten en bezwaren worden behandeld en adviezen gegeven. Wet- en regelgeving zijn wat bekendere producten, maar als er over ‘de wetgever’ wordt gesproken, bedoeld men toch meestal niet de wetgevingsjurist, die daadwerkelijk de woorden van de wet aan de computer heeft toevertrouwd.
Zolang het goed gaat – en dat is gelukkig in verreweg de meeste gevallen zo – is er geen aandacht voor de producten van overheidsjuristen. Behalve bij degene die het betreft, zijn deze producten niet bekend. Pas als er, terecht of ten onrechte, ´misstanden` worden geconstateerd, is er volop aandacht. Recent zou er bijvoorbeeld onvoldoende toezicht zijn op de salarissen in de semi-publieke sector, op het handelen van huisartsen, op chemische bedrijven of zou er juist teveel toezicht zijn op nieuwe Nederlanders.
Alleen al uit het feit dat onrust en ontevredenheid ontstaan, wanneer de overheid haar werk niet goed doet, blijkt dat een goed ambtelijk apparaat van bijzonder groot belang is. Juristen moeten zorgen voor een kwalitatief goede juridische inbreng om recht te doen aan de waarden en beginselen van de rechtsstaat. Dat staat verwoord in het rapport Partner in beleid van het PVJFR. Dat zij verantwoordelijk zijn voor of ten minste bijdragen aan het goed functioneren van de overheid, maakt hen onmisbaar. Dus hoewel hun werk vaak onzichtbaar is, betekent dit niet dat zij geen producten leveren, die anderen ten goede komen.
Blijft over de vraag of de overheidsjuristen zelf hun werk als nuttig ervaren. Een mooie manier om te kijken of een beroepsgroep nut heeft is aan de hand van de vraag wat er zou gebeuren als je die groep eenvoudig wegdenkt. Zonder overheidsjuristen zou de samenleving op korte termijn nog redelijk functioneren. Er worden nog steeds besluiten genomen en contracten afgesloten, maar de effecten van juridische onjuistheden treden snel op. Massa’s bewaren, beroepen en geschillen zullen het resultaat zijn, het wetgevingsproces hapert en knarst. Ook in internationaal verband zal het gebrek aan juridische kennis nadelig gevolgen hebben. Aansprakelijkheden en contracten worden niet of niet goed behandeld. Kortom, chaos en onbehoorlijk bestuur.
Wat de beroepsgroep zelf vindt, is helaas nog niet onderzocht. Wel is volgens het Personeelsonderzoek 2012 de overgrote meerderheid van de ambtenaren trots op zijn of haar werk. De ambtenaren bij het rijk, gemeenten, provincies en waterschappen vinden de inhoud van hun werk het belangrijkst (83%), gecombineerd met de waardering die zij krijgen (80%). Over het geheel zijn ambtenaren tevreden met hun baan (bijna 80%), Op grond van deze resultaten en uit eigen ervaringen kan de conclusie worden getrokken dat overheidsjuristen hun werk op waarde weten te schatten. Zij weten dat hun werk ertoe doet en zij ervaren dat in de dagelijkse praktijk.
Dus, onzinbanen en papierschuivers? Niks daarvan: overheidsjuristen zijn de ruggengraat van de overheid. Zij zorgen voor de juridische ‘smeerolie’ en zijn onmisbaar in een democratische rechtsstaat. Laten we daar trots op zijn.
Tineke Witberg, programmamanager Academie voor Wetgeving
(1) Luchtbakkers en papierschuivers, de Groene Amsterdammer van 11 september 2013, eerder verschenen in Strike! Magazine, strikemag.org.