De redactie van Academie Actueel stelde drie vragen aan de nieuwe rector van de Academie voor Wetgeving en de Academie voor Overheidsjuristen om hem de gelegenheid te geven zijn plannen met de academies te presenteren.
Dit roept bij mij verschillende ideeën op. In de eerste plaats wil ik werken aan meer bekendheid en draagvlak van de academies bij de departementen. Daar is een wereld te winnen, die uiteindelijk ook zal leiden tot meer vraag naar door de academies verzorgde opleiding.
In de tweede plaats onze trainees. Zij zijn in toenemende mate opgegroeid met nieuwe media en gewend aan meer participatorische vormen van onderwijs. In de opleidingen en de methoden van kennisoverdracht zullen de academies daar meer rekening mee moeten gaan houden. Traditionele vormen (zoals onderwijs door docenten op basis van schriftelijk materiaal) blijven belangrijk. Maar zij zullen aangevuld worden met bijv. vormen van E-learning, digitale communicatie met docenten, gebruik van digitale kennisbronnen en activerende vormen van onderwijs.
In de derde plaats, de omgeving van de academies verandert, maar die van de wetgevingsfunctie en van de overheidsjuristen evenzeer. Denk bijv. aan de internationalisering, de sneller wisselende politieke meerderheden en het tempo waarin beleid in wetgeving moet worden neergelegd. Daarom moeten wij nadenken over hoe wij juristen voor de overheid zodanig kunnen opleiden dat zij in dergelijke omstandigheden goed werk kunnen blijven leveren.
Dat beeld zou ik enigszins willen nuanceren. Mijn eerste opmerking is dat een wetgevingsjurist een overheidsjurist is met een specifiek specialisme en een veelal specifieke positie in een departement. Dat rechtvaardigt een afzonderlijke opleiding waarin aandacht is voor de specifieke kennis, ervaring en vaardigheden die nodig zijn om dat vak goed uit te oefenen. Maar de wetgevingsjurist is altijd ook overheidsjurist en overheidsjuristen fungeren in sommige departementen ook als wetgevingsjurist. Mijn tweede opmerking is dat 'de' overheidsjurist niet bestaat. Zij vormen een uiterst heterogeen gezelschap dat zich bezighoudt met zeer uiteenlopende activiteiten. Met sommige daarvan, zoals handhaving en toezicht, vergunningverlening en afhandeling van bezwaren of klachten heb ik ervaring opgedaan. Met andere daarentegen in het geheel niet.
Ik wil werken aan meer bekendheid en draagvlak van de academies bij de departementen. De wereld die daarbij te winnen is, is naar mijn inschatting vooral die van de overheidsjuristen.
In het algemeen bestaan er goede banden tussen de universiteiten en de academies. Wij doen graag een beroep op docenten van universiteiten en zij geven graag les aan de academies. De bekendheid met de academies is op universiteiten echter niet heel groot. Daar valt nog werk te doen. De verbinding met universiteiten betreft vooral onderwijs. Dat lijkt me juist. Wij zijn immers primair een opleidingsinstituut. Maar ik denk dat de grenzen wel opgezocht mogen worden. Academisch onderwijs wordt immers gekenmerkt door de integratie van onderwijs en onderzoek. Dat betekent niet dat wij opleiden tot wetenschappelijk onderzoeker, maar wel dat onderzoek en onderzoeksmatig kunnen denken een essentiële rol speelt in ons onderwijs. Onze trainees moeten kunnen nadenken over hoe onderzoek kan bijdragen aan hun beroepsuitoefening. Zij moeten onderzoek kritisch kunnen beoordelen. Zij moeten zich kunnen verstaan met andere disciplines dan de juridische. Zij moeten in staat zijn om de weg te vinden in het enorm diverse aanbod aan bronnen van wetenschappelijke kennis.